5. Stage(s)

Voor veel studenten is de stage het eerste moment waar ze volledig binnen een beroepssituatie aan de slag gaan. De schoolomgeving wordt ingeruild voor een bedrijf of instelling (het ‘stagebedrijf’) en het dagelijks contact met docenten en medestudenten is er niet meer. Bovendien bepaalt voornamelijk het stagebedrijf zaken als werktijden, werkvormen, werkplek, contacten en de uit te voeren werkzaamheden.

De student kan twee stages lopen; Stage I is verplicht, Stage II is een keuze. De volgorde van minoren (zie H4) en stages ligt niet vast, behalve dat deze vóór het afstudeerproject moeten plaatsvinden (zie H6). Een stageomvang is 30 EC.

Een student kan stage gaan lopen:

  • Als de organisatorische zaken op orde zijn overeenkomstig de stagehandleidingen (zie stage IPO op Windesheim sharenet) en bevestigd door de stage/AP-coördinator van de opleiding;
  • Als je inhoudelijke toestemming hebt van je docentbegeleider (in de eerste weken van de stage moet de student een Plan van Aanpak schrijven, dat moet worden goedgekeurd door de docentbegeleider);
  • Ná je tweede studiejaar en mits je in het betreffende semester niet minder dan 16 ECs hebt gehaald van het studieprogramma van leerjaar 2 van het overeenkomstige semester. Deze eist zorgt ervoor dat je: 1) voldoende inhoudelijke bagage hebt voor het uitvoeren van een stage bij een bedrijf; en 2) voldoende studievoortgang hebt.

5.1        Visie op stage: waartoe leren ze?

Stage I bij IPO behoort tot de KBS (kenmerkende beroepssituaties) en heeft voornamelijk als doel de eerste toetsing (toepassing) van de tot dan toe vergaarde kennis in de beroepspraktijk. Weliswaar heb je als IPO-student in projecten al kennis gemaakt met (algemene) ontwerpmethoden en -werkwijzen; echter in een stage is de omgeving het stagebedrijf, in plaats van de school, en bestaat de begeleiding uit professionals uit het vakgebied of een aanpalend gebied met vaak eigen werkmethoden. Bovendien spelen de belangen van de klant van het stagebedrijf een grotere rol in de uitvoering en kwaliteit van de werkzaamheden.

Je bepaalt in overleg met de bedrijfsbegeleider en de docentbegeleider je leerdoelen:

  • Op het gebied van competenties sluiten deze aan bij de IPO competenties (zie ook handleiding stage B IPO op Windesheim sharenet).
  • Op opdrachtniveau (taak/context/zelfstandigheid) geldt:
    • Taak: complex, zelf structureren, pas bekende methoden aan wisselende situaties aan;
    • Context: bekend bij bedrijf; complex, multidisciplinair in bedrijf, in de praktijk onder begeleiding van bedrijf
    • Zelfstandigheid : begeleiding door docentbegeleider indien nodig. Opmerking: zeker t.a.v. zelfstandigheid wordt op (bijna) eindniveau gewerkt.
  • Inhoudelijk (BoKS) kun je verschillende leerdoelen met je begeleiders afspreken, afhankelijk van je eigen voorkeuren en die van het stagebedrijf.

Voor Stage II (ook een KBS) geldt dezelfde algemene beschrijving voor je leerdoelen, echter deze dienen zich duidelijk te onderscheiden van Stage I, b.v. vanwege een andere internationale setting (ook Stage I kan in het buitenland zijn), duidelijk andere beroepsomgeving en gerelateerde werkzaamheden, duidelijk andere BoKS-elementen. Dit ook weer in overleg met en met toestemming van de docentbegeleider.

5.2        Uitvoering, werkvormen en methodes: hoe leren de studenten?

Bij een stage word je vooral en in eerste instantie begeleid door professionals binnen een bedrijf of instelling. Daarmee doe je inhoudelijke en organisatorische ervaringen op die kenmerkend zijn voor je toekomstige beroepsuitoefening als ontwerper. Het bedrijf verwacht van jou dan ook een zelfstandige en professionele houding en idem werkmethoden, maar heeft ook begrip voor het leerproces waar je in zit. De leermethode in een stage komt veel overeen met een meester-gezel relatie en als ‘gezel’ zal je als student de aanwijzingen van je begeleider volgen. Het stagebedrijf stelt daarbij de nodige middelen ter beschikking.

Op geplande momenten in de stage heb je contact met je docentbegeleider (zie handleiding stage B IPO) Je docentbegeleider zal ook met het stagebedrijf contact hebben over je prestaties in de stage. Je docentbegeleider is te allen tijde bereikbaar voor je.

5.3        Beoordeling/toetsing: hebben ze het geleerd?

5.3.1       Tussentijdse beoordeling stage

Ongeveer halverwege je stage, maar niet later dan driekwart, , vraag je de bedrijfsbegeleider om een formatieve evaluatie te geven, gebruik makend van het stagebeoordelingsformulier (zie #); een cijfer hoeft daarbij door de bedrijfsbegeleider nog niet gegeven te worden. Wel wordt verwacht dat alle competenties geëvalueerd worden en bij voorkeur wordt een toelichting erbij geschreven (belangrijke feedback voor de student). Deze tussentijdse beoordeling wordt bij de docentbegeleider ingeleverd. De docentbegeleider vult deze evaluatie aan met zijn formatieve beoordeling en stuurt de complete tussentijdse stagebeoordeling aan de student.

5.3.2       Eindbeoordeling stage

De eindbeoordeling van de stage (summatief) vindt plaats op basis van:

  • De tussentijdse beoordeling (zie hierboven);
  • De beroepsresultaten zoals met het stagebedrijf en begeleiders is overeengekomen (en vastgelegd in het Plan van Aanpak); voorbeelden zijn een verslag, het PvA zelf, een presentatie, een model of prototype, een posterpresentatie, enz.

Voor de eindbeoordeling vraagt de student de bedrijfsbegeleider wederom het stagebeoordelingsformulier (zie #) te gebruiken en te voorzien van feedback. Bij de eindbeoordeling wordt de bedrijfsbegeleider wél gevraagd een cijfer voor de totale prestatie te geven. Deze dient als advies aan de docentbegeleider. De docentbegeleider vult dit formulier verder aan en bepaalt het eindcijfer. De eindbeoordeling wordt geborgd in Educator.

5.3.3       Regeling herkansing stage

Bij een onvoldoende beoordeling van de stage kan de docentbegeleider besluiten tot een aanvulling of het compleet overdoen van de stage. Daarvoor is in de stagehandleiding deel A een herkansingsprotocol opgenomen waarin de gemaakt afspraken worden vastgelegd (zie handleiding  stage IPO).